Oud-Katholiek IJmuiden

Columns | September 2013 - Het leven is net een siepel

Het leven is net een siepel

Het leven is net een siepel:
als je hem afpelt
krijg je de tranen in de ogen

We wandelden langs het bronzen beeldje van Roel Reijntjes in Beilen en glimlachten om de tekst.
Op een lang saai fietspad langs een drukke weg in de hitte ging die siepel (ui in het Drents) door mijn hoofd spelen. Leuk bedacht: je leven afpellen als een ui.
Wat voor tranen?
Er zijn veel soorten tranen: tranen van woede, van pijn, van rouw, van verdriet, van vreugde, van onzekerheid, van ontroering, van angst, van machteloosheid, van blijdschap, van zwakte, van spijt, van uitputting, van opluchting, en ook van het lachen …

We waren onderweg naar Kamp Westerbork, waar tot 1940 Duitse, joodse vluchtelingen - gevlucht voor de Nazi´s en op weg naar Engeland, Amerika - ondergebracht werden. In de oorlog werden joodse Nederlanders daar bijeengebracht. Eerst om te werken, en later om massaal in veewagens en onherroepelijk afgevoerd te worden naar de Duitse vernietigingskampen. Hier hebben veel tranen gevloeid. Maar Kamp Westerbork is nu geen dramatisch oord. Het was vakantie, mooi weer met onweer in de verte, veel families met kinderen op de fiets. Het terrein in vrij groot en sober ingericht: je kunt er rustig rondwandelen, en gaandeweg de summiere informatie opnemen en proberen je een beeld te vormen van wat hier gebeurd is. Genoeg om nu gillend en huilend weg te rennen.

Met wat voor tranen?
Tranen van verbijstering, van onbegrip, van plaatsvervangende schaamte. En van machteloosheid, van wanhoop: er worden in de wereld nog steeds mensen om hun geloof, huidskleur, stam, ideologie, taal massaal weggejaagd, generatie na generatie. En niemand kan het stoppen. Tranen van angst, onzekerheid over mezelf: zou ik weerstand kunnen en durven bieden aan de veel belovende gladde leiders met hun grote mond en suggestieve taal, en hun fanatieke volgelingen?

Verder lopend pelde ik wat rokken van mijn leven af, maar kreeg geen tranen met tuiten in mijn ogen. Vreselijke dingen, die me ooit geschokt hadden, woedend gemaakt hadden, diep getroffen hadden: ach, alles went, je moet verder, je leert er mee te leven.

Met zo´n 60 jaar eigen verleden in de schaduw van Westerbork bij zwart-wit foto´s uit de 30-er en 40-er jaren, ontstond toch een gevoel van weemoed: … die tijd is echt voorbij. De kleine en overzichtelijke wereld, waar de dingen waren zoals ze waren en gebeurden zoals ze gebeurden. Waar ik geen grote vragen bij had. En als ik vragen had, waren er vaders, moeders, autoriteiten die ze afdoende beantwoordden. Ook als ik het er niet mee eens was, waren de antwoorden afdoende.

Wat wel tot weemoed stemt, is, dat ik me niet meer zo gemakkelijk verontrust of opwind: alles is al eens vertoond; we kunnen er toch niets aan doen; de jongeren moeten de dingen maar anders en beter doen; het zal mijn tijd wel duren; de tijd zal het leren; de wal zal het schip wel keren …

Als je als dichter een bronzen beeldje krijgt, ben je de blijheid, de onbevangenheid, de moed, de overmoed, het elan, het enthousiasme, de dadendrang, het idealisme, de zorgeloosheid van de jeugd kwijt. En die komen nooit meer terug.
Zou Roel Reijntjes daarvan de tranen in de ogen krijgen?

Fiete Smit-Maan